61.
BINNENVAART SCHIPPER BALLADE (PaNico Ballade)(Gert Nieveld)
Hij vaart een zwaar beladen schuit, door het kanaal, zijn tijd vooruit
Gevuld met staal of hout of zand, tot op het dek, tot aan de rand
Van Amsterdam naar Düsseldorf, van Rotterdam naar Bonn
Zijn trekschuit is zijn levenslot, waar hij ooit aan begon
De
binnenschipper geeft niet op, zijn roer in d' hand, zijn zeil in top
Hij zweet en zwoegt voor elke rit, zijn schuit is al wat hij bezit
De binnenschipper geeft nooit op, hij trekt maar door, de wind op kop
Zijn dierbare oude paard ervoor, de Weespertrekvaart door.
Een
bries steekt op rond middernacht, en wakkert aan bij d'Oude Gracht
De regen stort op dek en mast, hij sjort zijn zware lading vast
Het roer slaat om het is te laat, de ka' komt dichterbij
Zijn schuit geraakt aan lager wal, en maakte averij..
De binnenschipper
Het
was direkt met hen gedaan, maar God kon al dat leed niet aan
en trok hen naar zijn Hemelvaart, die schipper met zijn oude paard
Van Hellepoort tot Vagevuur, varen zij nu een zilv'ren boot
voor eeuwig heen en weer terug, de trekschuit van de Dood
De binnenschipper...
|
62.
HET GRAF VAN EEN ZEEMAN
Het graf van een zeeman
wordt niet gedolven
en krijgt nimmer bezoek
Daar ligt een zeeman
hij rust in de golven
aan de kust
waar zijn moeder's hart bloedt
Je
kan haar vaak zien staan
aan het stille strand
in haar ooghoek welt een traan
haar rok kreukt in haar hand
Dan denkt ze aan haar zoon
die ze daar verloor
ze tuurt de einder af
en hoort het mannenkoor
Hij
zou die nacht terugkeren
van een lange reis
het stormde en het gierde
de zee die was loodgrijs
De vrouwen rende krijsend
door de dorpsstraat heen
men hoorde van een schip
dat voor de kust verdween
Nu
blijft ze op hem wachten
er is nog altijd hoop
ze is en blijft de laatste
die niet in zijn dood gelooft
De kinderen lopen schreeuwend
achter de dorpsgek aan
ze kijkt niet op of om
nee, ze mompelt slechts zijn naam...
|
63
WADDENLIED
Wee, hee, trek aan die lijn
Benno nie moe, kanno wel verder, ja zo gaat 'ie fijn
Wee, hee, zwoeg aan de lier.
Ga naar de haven de kroegin, want daar wacht het bier
's
Ochtends als het windje blast
varen wij uit want de schipper heeft haast
Om tien uur dan keert het tij
maar eerst moeten wij die boei voorbij
Eén! Twee! Wee, hee...
Hoort hoe mooi de diesel bromt
maar mooier is nog wat nu komt
Het zeil omhoog met veel gezwoeg
hoor j' enkel 't geruis nog van de boeg
Eén! Twee! Wee, hee...
De
Westenwind komt schuin van voor
het schip ligt prachtig op één oor
Bij zwaard en schoot roept men Ojé
alweer overstag dat valt niet mee
Eén! Twee! Wee, hee...
We
varen nu al uren lang
de handen rauw toch klinkt er gezang
Een zeehand kijkt ons olijk aan
en zwaait als we naar de haaien gaan
Eén! Twee! Wee, hee...
|
64.
AVE MARIA (Vincent de Lange)
Avé Maria. Gratia Plena
Dominus tecum. Benedictatus
In muliè eribus, et benedictus
Fructus ventris, tui Jesus
Sancta Maria, Sancta Maria
Ora(ha) pro nobis
Nobis pecatoribus
Nunc et in hora
In hora mortis nostrae
Amen
Fructus
ventris, tui Jesus
Sancta Maria, Sancta Maria
Ora(ha) pro nobis
Nobis pecatoribus
Nunc et in hora
In hora mortis nostrae
Amen
Ora(ha)
pro nobis
Ora(ha) pro nobis
|
65.
MANDOLINATA AL MARE (Califano/Buangiovanni)
Mme só' 'mbarcato cu nu bastimento,
pe' mme scurdá 'e na femmena birbanta
ca 'nganna 'e 'nnammurate e se n'avanta...
e 'mmiez'ê vase 'mmésca 'o tradimento!
Oje mare mare, pòrtame
quanto cchiù puó' luntano...
luntano 'a chesta femmena!
Nn''a voglio cchiù vedé!!!
Chill'uocchie só' turchine comm''o mare
e, comm''o mare, sóngo 'nfame pure...
'O mare, addó' te cride 'e stá sicuro,
nu tradimento sempe te pripara...
Oje mare mare, pòrtame
'E marenare, 'nterra Marechiaro,
'a chiammano: "'A Sirena Arrobbacore"
ma, primma ca s'arrobba chistu core,
io só' cuntento de jettarlo a mare!
Oje mare mare, pòrtame
|
66.
DE OUDE KLIPPER
(variatie 1)
Het stond in de sterren geschreven
de havens, de kusten en ieder land
de reizen van haar lange leven
haar laatste rustplaats in het zand
Een
klipper vaart de haven uit
golven doen haar houten romp dijnen
het boegwater maakt een zacht geluid
het oude land zou spoedig verdwijnen
Het stond...
De
klipper koerst met volle kracht
op een woeste zee zo vol gevaar
steeds verder... dieper in de nacht
met slaven als zijn handelswaar
Het stond....
Het
noodlot trof de slavenschuit
haar laatste storm kwam snel nabij
de hulpkreten maakten zacht geluid
toen allen stierven in de razernij
Het
stond in de sterren geschreven
waar zij zouden sterven aan de kant
het einde van hun korte leven
de laatste rustplaats in het zand
|
67.
HAVENSTAD AMSTERDAM (Jacques Brel)
In
de stad Amsterdam, waar de zeelieden lallen,
tot hun nachtmerries schallen, over oud Amsterdam.
In de stad Amsterdam, waar de zeelieden dronken,
als een wimpel zo lam, in de dokken gaan ronken.
In de stad Amsterdam, waar de zeeman verzuipt,
vol van bier en van gram, als de morgen ontluikt.
In de stad Amsterdam, waar de zeeman ontwaakt,
als de wamte weer blaakt, over Damrak en Dam
In
de stad Amsterdam, waar de zeelieden bikken,
zil'vren haringen slikken, bij de staart, uit de hand.
Van de hand in de tand, smijten zij met hun knaken,
want ze zulen 'm raken, als een kat, in het want.
En ze stinken naar aal, in hun grofblauwe truien,
en ze stinken naar uien, daarmee doen ze hun maal.
Na dat maal staan ze op, om hun broek dicht te knopen,
en dan gaan ze weer lopen, en het boert in hun krop.
In
de stad Amsterdam, waar de zeelieden zwieren,
en de meiden versieren, buik aan buik.... lekker klam.
En ze draaien hun wals, als een wentelende zon,
op de klank, dun en vals, van een accordeon.
En zo rood als een kreeft, happen zij naar wat lucht,
tot opeens met een zucht, de muziek het begeeft...
Met een air van gewicht, voeren zij met wat spijt,
dan hun Mokumse meid, weer terug in het licht.
In
de stad Amsterdam, waar de zeelieden zuipen,
en maar zuipen en zuipen, en daarop nog eens gaan zuipen.
Zuipen op het geluk, van een hoer van de wallen,
of een Hamburgse hoer nou ja... van een goed stuk.
Van een slet die zichzelf, en haar deugd heeft geschonken,
voor een gulden of elf... en dan zijn ze goed dronken.
En met wank'lende lijven, lozen zij dan hun drank,
Piesen, zoals ik jank, op de ontrouw der wijven.
Havenstad
Amsterdam!
Havenstad Amsterdam!
|
68.
OUWE TROUWE BRANDARIS
Ouwe
trouwe Brandaris,
licht in de donkere nacht,
Jij hebt duizenden schepen,
veilig binnengebracht.
Ouwe trouwe Brandaris,
steeds weer doe jij je plicht.
Ook in de donkerste nachten
straalt jouw wakende licht.
Vlak
bij de kade staat een eenzame vrouw
Wild waait de wind door haar haren
Zacht zegt ze "Jongen, ik wacht hier op jou.
Totdat jij weer binnen komt varen"
Dan blijft ze turen ze denkt en ze zucht,
't licht van de toren zwaait hoog door de lucht.
Ouwe trouwe Brandaris...
Vlak bij het strand wacht een eenzame vrouw,
ginds liet haar man eens zijn leven.
Toen hij 't devies van de reddingsboot trouw,
anderen hulp wilde geven.
Nu is haar zoon weer op zee, ver van huis
Ze kijkt naar omhoog en zegt "Jongen kom thuis".
Ouwe trouwe Brandaris...
Ouwe trouwe Brandaris...
(1e twee regels geneuried)
|
69.
LA MER (Charles Trenet/Albert Lasry/Paulien Dekker)
La mer,
Qu'on voit danser
Le long des golfes clairs
A des reflets d'argent
La mer,
Des reflets changeants sous la pluie
La mer,
Au ciel d'été confond
Ses blancs moutons
Avec les anges si purs,
La mer,
Bergère d'azur infinie
Voyez,
Près des étangs
Ces grands roseaux mouillés
Voyez,
Ces oiseaux blancs
Et ces maisons rouillées
La
mer,
Les a bergés
Le long des golfes clairs
Et d'une chanson d'amour
La mer,
A bercé mon coeur pour la vie
|